13 april: Wehe-den Hoorn (dorpsbos) en de Allersmaborg bij Ezinge
Met enige vertraging (brug, spoor en trekker) arriveerden Henk Pras en ik op de afgesproken plek na er eerst aan voorbij te zijn gereden. Met smart zaten de anderen ons al op te wachten: Inge (als enige dame), Willem (die elders op plantenjacht ging), Ubel, Harry en Henk van den Brink. Een klein gezelschap dus, maar dat paste wel bij het kleine dorpsbosje op deze zonnige dag.
Zo vroeg in het jaar weet je dat je geen, of nauwelijks, ’echte’ paddenstoelen krijgt te zien, maar dat het vooral klein spul is (fungi minori) en korstzwammen en polyporen. Misschien dat deze excursies daarom niet echt populair zijn, want ga maar na, van de pakweg 60 soorten moesten er 24 worden gemicroscopieerd. Dat nodigt niet echt uit. Daarbij zat onder meer het vermakelijke Wissewasje (Phlebiella tulasnelloidea). Vermakelijk vanwege zijn naam en niet vanwege zijn uiterlijk. Het verhaal gaat dat bij het bedenken van tal van Nederlandse namen het gezelschap (de verantwoordelijke commissie) op het eind van de zit wat ’melig’ aan het worden was en na een aantal wasjes van een naam te hebben voorzien (o.a. het Schemer- en Wazig wasje) over deze soort in een ballorige bui (door Rob Chrispijn?) werd gezegd: ”Dan noemen we dit het Wissewasje”. Of het verhaal klopt weet ik niet zeker. Een oude bekende op deze dag, nou ja, zo lang was het niet geleden dat hij werd waargenomen, was het Bruinsporig hangbuisje (Phaeosolenia densa), door Henk van den Brink al eerder omgedoopt tot ’Buitensporig dwangbuisje’. Deze in het veld met enige zekerheid te benoemen soort zagen we vroeg in het jaar voor het eerst in De Kleibosch. Daar zaten we ’op de klei’ net als hier. Het bosje oogde trouwens erg rommelig en dat hadden we dit jaar ook al vaker gezien (Bedumerbos) waar, net als hier, met grof geweld gekapt was (onder andere ook de zieke Essen). Wat dat betreft loop je daar niet echt prettig te inventariseren. Toch kwam hier de score toch nog uit op 50. De mooiste soort was zonder meer de Krulhaarkelkzwam (Sarcoscypha austriaca) die er knalrood mooi stond te zijn. Het lijkt erop dat deze soort aan het toenemen is. Dat is althans mijn indruk en een kijkje op de Verspreidingsatlas bevestigt dit.
Zo vroeg in het jaar weet je dat je geen, of nauwelijks, ’echte’ paddenstoelen krijgt te zien, maar dat het vooral klein spul is (fungi minori) en korstzwammen en polyporen. Misschien dat deze excursies daarom niet echt populair zijn, want ga maar na, van de pakweg 60 soorten moesten er 24 worden gemicroscopieerd. Dat nodigt niet echt uit. Daarbij zat onder meer het vermakelijke Wissewasje (Phlebiella tulasnelloidea). Vermakelijk vanwege zijn naam en niet vanwege zijn uiterlijk. Het verhaal gaat dat bij het bedenken van tal van Nederlandse namen het gezelschap (de verantwoordelijke commissie) op het eind van de zit wat ’melig’ aan het worden was en na een aantal wasjes van een naam te hebben voorzien (o.a. het Schemer- en Wazig wasje) over deze soort in een ballorige bui (door Rob Chrispijn?) werd gezegd: ”Dan noemen we dit het Wissewasje”. Of het verhaal klopt weet ik niet zeker. Een oude bekende op deze dag, nou ja, zo lang was het niet geleden dat hij werd waargenomen, was het Bruinsporig hangbuisje (Phaeosolenia densa), door Henk van den Brink al eerder omgedoopt tot ’Buitensporig dwangbuisje’. Deze in het veld met enige zekerheid te benoemen soort zagen we vroeg in het jaar voor het eerst in De Kleibosch. Daar zaten we ’op de klei’ net als hier. Het bosje oogde trouwens erg rommelig en dat hadden we dit jaar ook al vaker gezien (Bedumerbos) waar, net als hier, met grof geweld gekapt was (onder andere ook de zieke Essen). Wat dat betreft loop je daar niet echt prettig te inventariseren. Toch kwam hier de score toch nog uit op 50. De mooiste soort was zonder meer de Krulhaarkelkzwam (Sarcoscypha austriaca) die er knalrood mooi stond te zijn. Het lijkt erop dat deze soort aan het toenemen is. Dat is althans mijn indruk en een kijkje op de Verspreidingsatlas bevestigt dit.
Na de lunchpauze verkasten we naar de Allersmaborg, waar we wel eens een keer eerder waren, maar toen in de herfst. Direct na de start ontdekte Inge na enig gewoel in het daar welig tierende Speenkruid leuke, kleine, lang gesteelde kelkjes die niets te maken hadden met het Speenkruid, maar met de daar groeiende Eenstijlige meidoorn. De kelkjes groeiden op het zaad ervan (duidelijk te zien). Een naam werd direct al genoemd: Meidoornrotkelkje (Monilinia johnsonii). Ik geloof dat niemand van de aanwezigen deze soort eerder had gezien. Wel werd Kor Raangs genoemd die hem al eens eerder had ontdekt. Niet veel later kwam toch het Speenkruid aan bod. Er groeide namelijk een bekertje tussen (op de speentjes) en Henk Pras vermoedde dat het de Anemonenbekerzwam (Dumontinia tuberosa (BE)) kon zijn, want volgens hem werd die daar vaker bij gemeld. Dat werd door Inge anders beoordeelt, want het moest toch het Gewoon knolkelkje (Sclerotinia sclerotiorum) zijn. Dat werd later door haar bevestigd, waarmee hier niet is gezegd dat het verhaal van Henk niet klopt. Deze twee soorten vormden daar de toppertjes op een schamel aantal van 15 soorten die we daar in drie kilometerhokken vonden. Dat laatste lijkt heel wat, maar de lijnen lopen daar toevallig net door de Allersmaborg heen. Goed er geweest te zijn, maar in het najaar is er heel wat meer te vinden. Misschien dat er in mei wellicht iets meer is te vinden.